Publicatie
04-10-2016

Vriendschapsrelatie arts en patiënt uit den boze

In KNMG-gedragsregel II.11 voor artsen staat kort gezegd: “de arts dringt niet verder door tot de privésfeer van de patiënt dan in het kader van de hulpverlening noodzakelijk is.” Met oog op deze gedragsregel is duidelijk dat een liefdesrelatie tussen arts en patiënt niet is toegestaan. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft dan ook korte metten gemaakt met een psychiater (en tevens psychotherapeut) die tijdens de behandelperiode een vriendschapsrelatie met zijn patiënt is aangegaan. 

Feiten

De patiënt stond van 1997 tot en met 2008 onder behandeling van de psychiater. In 2001 is tussen hen een vriendschappelijke relatie ontstaan. Zij maken samen allerlei uitstapjes en bezoeken elkaar regelmatig thuis. De patiënt heeft in 2008 de behandelrelatie beëindigd. De vriendschapsrelatie duurt dan nog voort tot september 2009. Vervolgens doet de patiënt een melding bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) van grensoverschrijdend gedrag, schending van de geheimhoudingsplicht en niet-professioneel gedrag door de psychiater. De IGZ heeft de melding onderzocht en aan het tuchtcollege voorgelegd. 

Tuchtzaak

Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het voor een hulpverlener te allen tijde volstrekt ontoelaatbaar is om tijdens of direct aansluitend aan de professionele relatie een langdurige intensieve vriendschapsrelatie met een patiënt aan te gaan gelet op de afhankelijkheid die inherent is aan de behandelrelatie. Het feit dat de patiënt ook zelf heeft ingestemd met de vriendschapsrelatie en dat zij volgens de psychiater een sterke en hoogopgeleide vrouw was, doet daaraan niet af. Het Centraal Tuchtcollege acht het ernstig verwijtbaar aan de psychiater dat hij de langdurige en intense vriendschapsrelatie is aangegaan terwijl hij de behandelrelatie heeft laten voortduren en niet heeft overgedragen aan een andere hulpverlener. De psychiater is als psychiater en psychotherapeut geschrapt uit het BIG-register. 

Civiele zaak

De patiënt maakt vervolgens ook een civiele procedure aanhangig tegen de psychiater. Zij vordert o.a. ontbinding van de behandelovereenkomst, terugbetaling van het honorarium en betaling van een schadevergoeding. Het hof wijst deze ontbindingsvordering, net als de rechtbank, aan de patiënt toe, gelet op de aard en omvang van de tekortkoming aan de zijde van de psychiater. Dit komt in het medische aansprakelijkheidsrecht niet vaak voor.

Een succesvol beroep op ontbinding van een overeenkomst leidt ertoe dat er voor partijen over en weer ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan. In dit geval is de psychiater echter niet in staat om de verrichte handelingen ongedaan te maken. Het hof oordeelt dat de behandeling geen enkele waarde heeft gehad, ook niet in de jaren voor aanvang van de vriendschapsrelatie. Het hof voelt er dan ook weinig voor om de ontbinding te beperken tot een deel van de behandeling, zoals de psychiater in deze procedure had aangevoerd. De psychiater wordt daarom verplicht om - naast materiële en immateriële schadevergoeding – het hele honorarium (€ 37.000,=) aan de patiënt terug te betalen. 

Conclusie

Het moge duidelijk zijn dat de KNMG-gedragsregel II.11 geen enkele ruimte laat voor het aangaan van een liefdes- of vriendschapsrelatie tijdens direct volgend op een behandelrelatie. Bij overtreding van deze gedragsregel schuwt het tuchtcollege dan ook niet om forse maatregelen op te leggen, zoals schrapping uit het BIG-register. Indien een arts onverhoopt in een dergelijke situatie terechtkomt, dient hij de behandelrelatie onmiddellijk te beëindigen en de patiënt door een andere arts te laten behandelen.

04-10-2016

Betrokken advocaten

Expertises

Zorg