Wijziging rechtspositie bestuurders stichtingen per 1 juli 2021

Aangemaakt: 10 mei 2021

Wijziging rechtspositie bestuurders stichtingen per 1 juli 2021

De rechtspositie van bestuurders van stichtingen wijzigt ingrijpend per 1 juli 2021 door de invoering van de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen ("WBTR"). De preventieve ontslagtoets verdwijnt voor deze bestuurders. Daarnaast nemen de mogelijkheden toe voor belanghebbenden om de rechter te verzoeken om de stichtingsbestuurder te ontslaan.

Dubbele rechtsbetrekking
De bestuurder van een rechtspersoon heeft naast een vennootschapsrechtelijke relatie ook vaak een arbeidsrechtelijke relatie met de rechtspersoon. De bestuurder is benoemd tot bestuurder op de in de statuten voorgeschreven wijze. Daarnaast bestaat vaak een arbeidsovereenkomst tussen de rechtspersoon als werkgever en de bestuurder als werknemer. Deze dubbele rechtsbetrekking met de rechtspersoon kan ook bestaan uit een overeenkomst van opdracht naast de vennootschapsrechtelijke aanstelling.

Bij bestuurders van een BV leidt dit er toe dat het ontslag als bestuurder door - in de regel - de vergadering van aandeelhouders ook de opzegging van de arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht tot gevolg heeft. Blijkens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (de zogenaamde 15-april arresten) zijn beide rechtsbetrekkingen ondeelbaar. Het einde van de ene relatie leidt daarmee ook tot het einde van de andere relatie. Na een vennootschapsrechtelijk besluit door de aandeelhouders kan eenvoudig arbeidsrechtelijk worden opgezegd door de werkgever.

Beperkte ontslagbescherming
Een ontslag van een bestuurder door de vergadering van aandeelhouders leidt dus vrijwel automatisch tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst met de bestuurder. Voorafgaande instemming van de bestuurder of toestemming van het UWV of van de rechter is daarvoor niet nodig. De rechtsgeldigheid van het ontslag wordt pas achteraf getoetst, als daarover een geschil bestaat. De bestuurder is dan degene die het geschil aan de rechter voor dient te leggen. Slechts in een beperkt aantal situaties is dat anders, bijvoorbeeld indien er sprake is van een opzegverbod ten tijde van de opzegging (bijvoorbeeld tijdens arbeidsongeschiktheid).

Huidige situatie bestuurders stichtingen
In de regel kent een stichting naast een bestuur een Raad van Toezicht of een Raad van Commissarissen. Het ontslag van een bestuurder van een stichting door de Raad van Toezicht leidt er - anders dan bij de BV - op dit moment niet automatisch toe dat ook de arbeidsovereenkomst met de bestuurder eindigt. De rechtspositie en ontslagbescherming van de stichtingsbestuurders is nu gelijk aan die van gewone werknemers in dienst van een werkgever. Een arbeidsovereenkomst kan dan ook alleen worden opgezegd met instemming van de werknemer, of na verkregen toestemming van het UWV of door ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. De stichting zal in geval van een conflict dus altijd een juridische ontslagprocedure moeten starten. Hierdoor heeft de stichtingsbestuurder in de regel momenteel een sterkere rechtspositie en onderhandelingspositie dan een bestuurder van een BV.

Wijzigingen per 1 juli 2021
Per 1 juli 2021 wordt de positie van de bestuurder van een stichting gelijk gesteld aan die een bestuurder van een BV. Artikel 2:298a BW bepaalt dan dat de bestuurder van een stichting geen herstel van de arbeidsovereenkomst kan vorderen. Hiermee worden de 15-april arresten van de Hoge Raad ook van toepassing op deze bestuurders. Dit betekent dan ook een ingrijpende beperking van de ontslagbescherming van de bestuurder-werknemer. Een ontslagbesluit door de Raad van Toezicht zal daarna direct tot een arbeidsrechtelijke opzegging kunnen leiden. Als de bestuurder de rechtsgeldigheid daarvan betwist zal hij zelf een procedure moeten starten. Daarin kan hij enkel aanspraak maken op een schadevergoeding en zal hij niet langer het herstel van de arbeidsovereenkomst kunnen vorderen.

De WBTR verruimt ook de mogelijkheden voor ontslag van een stichtingsbestuurder door de rechter . Artikel 2:298 BW bepaalt vanaf 1 juli 2021 dat een stichtingsbestuurder ook door de rechter kan worden ontslagen wegens verwaarlozing van zijn taak, andere gewichtige redenen, ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van het bestuurderschap in redelijkheid niet geduld kan worden, en het niet of niet behoorlijk voldoen aan een bevel van de voorzieningenrechter. Iedere belanghebbende en het Openbaar Ministerie kunnen daartoe een verzoek bij de rechtbank indienen.

Overige gevolgen van de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen
De invoering van de WBTR leidt ook tot een aantal andere wijzigingen in de rechtspositie van de stichtingsbestuurder:

a. de rechtbank wordt bevoegd om over arbeidsrechtelijke procedures te oordelen (in plaats van de kantonrechter);
b. de wettelijke bedenktermijn van 14 dagen bij het sluiten van een vaststellingsovereenkomst vervalt;
c. de bestuurder is eerder aansprakelijk op grond van bestuurdersaansprakelijkheid.

Betrokken(en)

Laatste updates