Hoofdstuk 7 BOPA-special: Verwerking BOPA in omgevingsplan

Aangemaakt: 31 januari 2024

Hoofdstuk 7 BOPA-special: Verwerking BOPA in omgevingsplan

Nadat een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (“BOPA”) is verleend, moet de gemeente nog aan de slag: de omgevingsvergunning moet namelijk binnen 5 jaar in het omgevingsplan worden verwerkt.[1] Zo wordt het omgevingsplan, bij gebrek aan een algemene actualiseringsplicht zoals onder de Wet ruimtelijke ordening gold, toch actueel gehouden en wordt (hopelijk) voorkomen dat onduidelijkheid zal ontstaan over welke activiteiten al dan niet zijn toegestaan. Deze specifieke actualiseringsplicht gaat pas gelden ná de overgangsfase, vanaf 1 januari 2032.[2] Gelet op de beoogde duidelijkheid, kan het echter geen kwaad om voor die tijd al uitvoering aan de actualiseringsplicht te geven en dus aandacht aan de plicht te besteden. De wetgever heeft het primair aan het gemeentebestuur overgelaten om op een geschikt moment de omgevingsvergunning in te passen in het omgevingsplan. In dit hoofdstuk gaan wij nader op deze actualiseringsplicht in.

Bij de specifieke actualiseringsplicht kan een belangrijke kanttekening worden geplaatst. De actualiseringsplicht geldt namelijk niet in alle gevallen, maar slechts als sprake is van: een voortdurende omgevingsplanactiviteit, die bestaat uit: a. het in stand houden van een bouwwerk, of b. niet in overeenstemming is met een aan een locatie toegedeelde functieaanduiding. 

Voortdurende omgevingsplanactiviteit 

De specifieke actualiseringsplicht geldt alleen voor een voortdurende activiteit, waaraan geen termijn is verbonden. Met andere woorden, er moet sprake zijn van een activiteit waarmee een blijvende inbreuk op het omgevingsplan wordt gemaakt. Het geldt dus bijvoorbeeld niet voor een tijdelijke omgevingsvergunning, zoals het tijdelijk oprichten van een schuur, of voor een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen. 

Soort omgevingsplanactiviteit

Daarnaast geldt als voorwaarde dat een zinvolle toepassing van het omgevingsplan door de verlening van de BOPA niet meer mogelijk is zonder het omgevingsplan te wijzigen. Dit is volgens de wetgever het geval als een bouwwerk in stand worden gehouden, bijvoorbeeld bij een instandhouding van een woning op een locatie waar het omgevingsplan hier niet in voorzag. Ook is dit volgens de wetgever het geval als een aan een locatie toegedeelde functie wordt gewijzigd, bijvoorbeeld als een industrieterrein wordt omgezet in een woonwijk.

Rechtsbescherming?

Nu duidelijk is wanneer de specifieke actualiseringsplicht geldt, is het de vraag hoe moet worden omgegaan met bezwaren tegen de verwerking van de omgevingsvergunning voor een BOPA in het omgevingsplan. Tegen de omgevingsvergunning voor een BOPA hebben immers al rechtsmiddelen opengestaan. De wetgever heeft willen voorkomen dat een toegestane BOPA bij de omzetting in het omgevingsplan opnieuw ter discussie kan worden gesteld. Om die reden heeft de wetgever in artikel 16.31 Omgevingswet geregeld dat er geen zienswijzen kunnen worden ingediend tegen een ontwerp omgevingsplan dat is gebaseerd op een omgevingsvergunning voor een BOPA. De wetgever heeft daarbij alleen nagelaten om een soortgelijk artikel op te nemen met betrekking tot de beroepsmogelijkheid. De gedachte lijkt te zijn geweest dat als geen zienswijzen kunnen worden ingediend, er ook geen beroepsmogelijkheid ontstaat en dat daarom een afzonderlijk artikel niet nodig werd geacht. Maar wordt dat doel wel bereikt? 

In de tijd die het heeft gekost om de Omgevingswet in werking te laten treden, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (kort samengevat) in de Varkens in Nood-jurisprudentie geoordeeld dat een belanghebbende in beroep bij de bestuursrechter kan opkomen tegen het besluit, ook als hij geen zienswijze tegen het ontwerpbesluit heeft ingediend. Daarnaast geldt dat als een belanghebbende wel een zienswijze indient, maar deze zienswijze slechts betrekking heeft op bepaalde delen van het besluit, de belanghebbende in beroep bij de bestuursrechter tegen het hele besluit mag procederen. Ten aanzien van niet-belanghebbenden geldt dat als een niet-belanghebbende een zienswijze indient, ook voor hem beroep bij de bestuursrechter openstaat. Een andere uitleg is volgens de Afdeling in strijd met het Verdrag van Aarhus. 

Concreet betekent dit dat tegen een wijziging van het omgevingsplan die betrekking heeft op de verwerking van BOPA op grond van de Omgevingswet geen zienswijzen ingediend kunnen worden die betrekking hebben op de omgevingsvergunning, maar dat beroep wél open lijkt te staan gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentielijn. Inhoudelijke argumenten tegen de BOPA kunnen – ondanks artikel 16.31 Omgevingswet - dus wel degelijk worden ingebracht in een beroepsprocedure tegen een besluit tot wijziging van het omgevingsplan. Dit is niet in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. Het is dan ook de vraag of de wetgever tijdig zal ingrijpen en hier een oplossing voor zal bieden óf dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State duidelijkheid zal moeten verschaffen. Een toetsing van de Omgevingswet aan het Verdrag van Aarhus ligt voor de hand.

BOPA-special
Dit blog maakt deel uit van de BOPA Special. U vindt een overzicht van alle onderwerpen in de special over de BOPA.
 


[1] artikel 4.17 Omgevingswet.

[2] Artikel 22.5, lid 2, Omgevingswet.

Betrokken(en)

Meer weten over omgevingsrecht

Meer weten over omgevingsrecht

Gerelateerde updates