Omgevingswet: wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten

Aangemaakt: 13 maart 2024

Omgevingswet: wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten

De op 1 januari 2024 in werking getreden Omgevingswet heeft een aantal grote veranderingen gebracht in de wereld van het ruimtelijke ordeningsrecht. Zo geldt er in elke gemeente vanaf de inwerkingtreding van rechtswege één omgevingsplan dat alle oude bestemmingsplannen vervangt en heeft het omgevingsplan een bredere reikwijdte dan de oude bestemmingsplannen. Onderdeel van deze verandering is ook dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een wijzigingsplan of een uitwerkingsplan op grond van de oude Wet ruimtelijke ordening (“Wro”) vervalt: de Omgevingswet voorziet niet in deze instrumenten. [1] Waar het college van burgemeester en wethouders onder de Wro op grond van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingsplan zelfstandig kon wijzigen of op grond van een uitwerkingsplicht een bestemmingsplan zelfstandig kon uitwerken, beschikt het college onder de Omgevingswet niet over deze bevoegdheden en plichten.

Overgangsrecht 
Wanneer een wijzigingsplan of uitwerkingsplan vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet in procedure is gebracht, kan deze procedure op grond van oud recht worden voortgezet.[2] Dit betekent dat deze plannen onderdeel uit gaan maken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet kan met toepassing van oud recht geen nieuw wijzigingsplan of uitwerkingsplan meer in procedure worden gebracht.[3]

Bijzondere regeling in de Bruidsschat 
Voor in bestemmingsplannen opgenomen wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten, wordt in de Omgevingswet niet in overgangsrecht voorzien. Het college kan na inwerkingtreding van de Omgevingswet dan ook geen toepassing meer geven aan deze bevoegdheden en verplichtingen. Wel is voor activiteiten die in overeenstemming zijn met de regels voor wijzigingsbevoegdheden of uitwerkings-plichten, zoals opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan, onder de Omgevingswet een bijzondere regeling getroffen in de bruidsschat.[4] Deze regeling is opgenomen in artikel 22.32 bruidsschat[5] en voorziet in de mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit als aan de regels voor wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten wordt voldaan. Omdat de bruidsschat van rechtswege deel uitmaakt van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, kan een initiatiefnemer direct een beroep doen op de daarin opgenomen regelingen en zal het bevoegd gezag deze regelingen moeten toepassen. Een omzetting door de gemeenteraad is daarvoor niet vereist.

Beoordelingskader 
Op grond van artikel 22.32 en artikel 22.29 bruidsschat worden de regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsplicht het beoordelingskader voor een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit voor een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruik van het te bouwen bouwwerk. Met andere woorden, er kan van het tijdelijk deel van het omgevingsplan worden afgeweken met een omgevingsvergunning voor zover het bestemmingsplan voorheen een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht bevatte én er sprake is van een bouwactiviteit en de activiteit daarmee in overeenstemming is. Ook moet aan de overige voorwaarden uit artikel 22.29 bruidsschat worden voldaan. Deze toetsingsvoorwaarden lijken limitatief-imperatief te zijn. Dit betekent dat als besloten is om een omgevingsvergunning op grond van artikel 22.32, lid 1, bruidsschat te verlenen, maar niet aan een van de genoemde voorwaarden uit artikel 22.29 bruidsschat wordt voldaan, de omgevingsvergunning moet worden geweigerd. 

De artikelen 22.32 en 22.29 bruidsschat zijn dus beperkt tot een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruik van het te bouwen bouwwerk. Maar wat wordt hieronder verstaan? Deze omschrijving wijkt af van de hiervoor geldende omschrijving in artikel 2.1, lid 1, onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (“Wabo”) die spreekt over “het bouwen van een bouwwerk”.[6] Er is echter geen materiële wijziging beoogd. Met deze nieuwe omschrijving van de vergunningplicht wordt expliciet gemaakt dat de vergunning ook ziet op het in stand houden en gebruiken van het bouwwerk dat niet in strijd mag zijn met het omgevingsplan. Met andere woorden, het bevoegd gezag moet toetsen of het voorgenomen gebruik van het bouwwerk niet in strijd is met de hiervoor in het omgevingsplan gestelde regels.[7]

Bij toepassing van artikel 22.32 bruidsschat heeft het bevoegd gezag beslissingsruimte: ‘de omgevingsvergunning kan toch worden verleend’. Hiermee is beoogd aan te sluiten bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht onder oud recht, omdat in dat geval moest worden beoordeeld of het wijzigings- of uitwerkingsplan in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening. Volgens de toelichting op dit artikel moet in deze kan-bepaling worden gelezen dat moet worden getoetst of ‘het bouwplan uit een oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aanvaardbaar kan worden geacht’ (“ETFAL-voorwaarde”).

Concreet betekent dit dat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit ex artikel 22.32 van de bruidsschat een goede onderbouwing van de effecten op de fysieke leefomgeving moet bevatten en dat het bevoegd gezag de aanvraag zal moeten beoordelen als ware het een aanvraag om het vaststellen van een wijzigings- of uitwerkingsplan (maar dan in het verband van een omgevingsvergunning). Een dergelijke aanvraag en het daaropvolgende besluit zullen dan ook niet te vergelijken zijn met andere aanvragen en besluiten in het kader van binnenplanse omgevingsplanactiviteiten: dat beoordelingskader is wel limitatief-imperatief geformuleerd en is geen kan-bepaling.[8] De toetsing aan de ETFAL-voorwaarde volgt echter niet uit de bruidsschat of de wettekst. Het is dan ook de vraag of en zo ja, hoe deze voorwaarde in de praktijk zal worden toegepast. De bestuursrechter zal hier duidelijkheid over moeten verschaffen.

Een opvallende verschuiving betreft de bevoegdheden met betrekking tot wijzigings- en uitwerkingsplannen.

Andere activiteiten? 
Artikel 22.32 bruidsschat ziet enkel op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruik van het te bouwen bouwwerk. Hoe ziet het met de wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten die onder oud recht waren opgenomen in bestemmingsplannen en waarvoor in de bruidsschat geen bijzondere regeling is getroffen, zoals functiewijzigingen zonder een bouwactiviteit? Deze bevoegdheden en plichten komen te vervallen. Het voordeel van een wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsplicht was dat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid had om het bestemmingsplan te wijzigen of uit te werken.

Bronnen 
[1] Artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening. 
[2] Artikel 4.4 en 4.6 Invoeringswet Omgevingswet. 
[3] Kamerstukken II 2017-2018, 34986, nr. 3. 
[4] Kamerstukken II 2017-2018, 34986, nr. 3. 
[5]In artikel 22.282 bruidsschat is in een soortgelijke regeling voorzien. 
[6] Zie ook artikel 2.26 van de bruidsschat, waarin de activiteit “bouwwerken” wordt genoemd. 
[7] Kamerstukken II, 33118, nr. 118. Vergelijk artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo. 8] Artikel 8.0a, eerste lid, Bkl

Betrokken(en)

Gerelateerde updates