Verkrijger wordt verantwoordelijk voor achterstallige premies
De Hoge Raad heeft op 14 oktober 2016 een belangrijk arrest gewezen voor de overnamepraktijk. De vraag die centraal stond was of de verkrijger na een overgang van onderneming gehouden is achterstallige pensioenpremies voor het overgenomen personeel te voldoen en of het pensioenfonds een zelfstandig vorderingsrecht heeft.
Overgang van onderneming
Op grond van artikel 7:663 BW gaan bij een overgang van onderneming de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer van rechtswege over op de verkrijger. Sinds de aanpassing van artikel 7:664 BW in 2002 geldt dat pensioenverplichtingen in beginsel ook mee overgaan op de verkrijger. Daarop bestaan drie uitzonderingen: a. indien de verkrijger de werknemer dezelfde pensioenovereenkomst aanbiedt als die welke de verkrijger reeds met zijn andere werknemers is aangegaan, b. indien de verkrijger op grond van de Wet Bpf 2000 verplicht deelneemt in een bedrijfstakpensioenfonds of c. indien bij cao of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan is afgeweken van de pensioenovereenkomst. Artikel 7:664 lid 2 BW bepaalt dat indien de oude en nieuwe werkgever zijn aangesloten bij hetzelfde bedrijfstakpensioenfonds deze uitzondering niet van toepassing is; oftewel, dan gaan de pensioenverplichtingen mee over op de verkrijger.
Wat betekent dat nu voor de achterstallige pensioenpremies? Artikel 7:663 lid 2 BW bepaalt dat de overdragende werkgever nog gedurende een jaar na de overgang “naast de verkrijger” aansprakelijk is voor de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst die voordien zijn ontstaan. Wordt de verkrijgende werkgever daardoor dan ook aansprakelijk voor een eventuele financieringsachterstand?
Feiten
In de zaak waarover de Hoge Raad oordeelde had schoonmaakbedrijf GOM op 21 mei 2008 de activa overgenomen van VBG Holding. De werknemers vielen zowel voor als na de overgang onder het verplichte Bedrijfstakpensioenfonds voor het glazenwassers- en schoonmaakbedrijf: de pensioenregeling van de werknemers veranderde dus niet door de overgang. In 2011 wordt GOM in kennis gesteld van achterstallige premiebetalingen door VBG. VBG is na het sluiten van de koopovereenkomst failliet gegaan.
Achterstallige pensioenpremies
De Hoge Raad oordeelt dat de achterstallige pensioenverplichtingen jegens het BPF van rechtswege volledig zijn overgegaan op GOM. Uit artikel 7:663 BW volgt dat de oude werkgever nog gedurende een jaar aansprakelijk blijft voor de tot de overgang ontstane verplichtingen, “naast de verkrijger”. Hieruit leidt de Hoge Raad af dat de nieuwe werkgever door de overgang aansprakelijk wordt voor de volledige achterstallige pensioenbetalingen. De voor de overgang door VBG onbetaald gelaten pensioenpremies zijn dus van rechtswege overgegaan op GOM.
Vorderingsrecht BPF
Kan het BPF GOM rechtstreeks aanspreken voor deze verplichtingen? De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Als het pensioenfonds niet over een eigen recht zou beschikken om de verkrijger aan te spreken tot betaling van achterstallige premies, zou de nakoming van de – voor de dekkingsgraad van het totaal van de verplichtingen van het pensioenfonds belangrijke – verplichting van de verkrijger om eventuele achterstallige premies te voldoen, onvoldoende zijn gewaarborgd. Indirect zouden daardoor ook de belangen van de werknemers zelf worden geschaad, namelijk in het geval het pensioenfonds wegens een te lage dekkingsgraad zou overgaan tot korting op de pensioenen, aldus de Hoge Raad.
Het is van belang om bij overnames vooraf goed inzichtelijk te maken welke verplichtingen door de overname overgaan op de koper en of er financieringsachterstanden zijn bij de vervreemder. De financiële impact is vaak groot.
21-10-2016