Publicatie
23-08-2016

Voorwaardelijke verplichtingen

In bestemmingsplannen mogen in beginsel enkel verbodsbepalingen worden opgenomen en geen gebodsbepalingen. Sinds een aantal jaren is echter in de jurisprudentie aanvaard dat bestemmingsplannen ook verplichtingen mogen (en in sommige gevallen zelfs moeten) bevatten indien deze noodzakelijk zijn voor de realisering van een bestemming. Gelet op de jurisprudentie is het dus mogelijk om in een bestemmingsplan te bepalen dat het gebruik van een perceel conform het bestemmingsplan alleen is toegestaan indien de in het bestemmingsplan opgenomen voorwaarde is vervuld.

Inmiddels zijn er vele voorbeelden van voorwaardelijke verplichtingen in bestemmingsplannen bekend. Veelal wordt in het kader van voorwaardelijke verplichtingen gediscussieerd over de vraag of het opnemen van een voorwaardelijke verplichting noodzakelijk is indien de nakoming van de verplichtingen reeds via een privaatrechtelijke overeenkomst is geborgd.

In een recente uitspraak van 17 augustus 2016 (ABRvS 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2248) stond echter een andere vraag centraal, namelijk hoe ver de motiveringsplicht van de gemeenteraad strekt bij het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in een bestemmingsplan. Het bestemmingsplan waar voornoemde uitspraak op zag, maakte naast een boomkwekerij de realisering mogelijk van kleine woonverblijven voor mensen die moeilijk passen in een gewone woonomgeving. De gemeenteraad van Nijmegen had in het bestemmingsplan de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de woonverblijven alleen in gebruik zouden mogen worden genomen indien een windhaag met specifieke afmetingen zou worden gerealiseerd tussen de woonverblijven en de boomkwekerij. De gemeenteraad heeft de voorwaardelijke verplichting opgenomen teneinde blootstelling van bewoners aan spuitvloeistof (drift), vanwege de bespuitingen van de boomgaard van de boomkwekerij, te voorkomen.

De eigenaar van de boomkwekerij (appellant) is tegen het bestemmingsplan opgekomen en heeft aangevoerd dat niet is uitgesloten dat de aanleg van de windhaag schade aan zijn bedrijf zal veroorzaken. De windreductie die wordt veroorzaakt door de windhaag kan volgens appellant namelijk kwalijke effecten op de bomen hebben (zoals de toename van ziekten en infecties). De gemeenteraad stelt dat de boomkwekerij van appellant geen onevenredige hinder of schade zal ondervinden. Zowel de gemeenteraad als appellant hebben deskundigenrapporten ingediend ter onderbouwing van hun standpunten.

De Afdeling overweegt dat uit beide rapporten blijkt dat de windhaag negatieve effecten op de boomkwekerij van appellant kan hebben. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de gemeenteraad onvoldoende weersproken dat de effecten zodanig zullen zijn dat de levensvatbaarheid van de boomkwekerij in gevaar komt. De Afdeling komt tot de conclusie dat de gemeenteraad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het maatschappelijk belang dat gemoeid is met de realisering van de kleine woonverblijven dient te prevaleren boven het belang van appellant. In dit verband merkt de Afdeling op dat appellant voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van zijn bedrijf.

Indien een voorwaardelijke verplichting mogelijk negatieve effecten kan hebben op de omgeving zal de gemeenteraad blijkens voornoemde uitspraak alle belangen die bij de voorwaardelijke verplichting zijn betrokken tegen elkaar af dienen te wegen. De gemeenteraad zal deugdelijk moeten motiveren waarom zij vindt dat het belang dat door de voorwaardelijke verplichting wordt gediend moet prevaleren boven de belangen van derden. Het enkele feit dat door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting een maatschappelijk belang wordt gediend, is onvoldoende om aan te nemen dat een voorwaardelijke verplichting in een bestemmingsplan kan worden opgenomen.